Toen ik onlangs in de metro liep, keek ik met ontsteltenis naar de mensen die uitgesloten zijn van de lockdown. De lockdown is natuurlijk niet comfortabel.

Maar terwijl wij tijdelijk onze vrijheid inleveren ten voordele van de persoonlijke en publieke gezondheid, moeten anderen, eens te meer en nog meer lijdend, het mensonwaardige leven op straat ondergaan.

Die mensen gingen voordien wat op in de massa en de bedrijvigheid van Brussel, maar nu zijn ze klaar en duidelijk zichtbaar voor iedereen, of ze nu in groep zijn of alleen. Het lijkt erop dat de onzichtbare vijand die het virus is, al diegenen die het systeem heeft afgeschreven, zichtbaar maakt. Vandaag zie ik nog duidelijker de grauwe gezichten en haveloze vodden van de dakloze mensen waarmee Straatverplegers probeert te werken.

Ik ben als medewerkster ingehuurd om hun herhuisvesting te vergemakkelijken, en deze periode geeft nog meer betekenis aan mijn activiteiten. Het is echter betreurenswaardig, zowel voor mij als voor anderen, dat alleen de passage van een vernietigend virus ervoor zorgt dat de toegang tot huisvesting urgenter wordt. Mijn bescheiden ervaring bij Straatverplegers had me geleerd hoe kort de levensverwachting van de daklozen is. Maar los van de abstracte statistieken, realiseer ik me in welke mate het asfalt vernietigend is voor de fysieke en mentale gezondheid van deze individuen. Individuen die allemaal een naam hebben. Terwijl ik dit nu thuis schrijf, tussen muren die me beschermen tegen de huidige gezondheidsrisico’s, zie ik nog steeds de grauwe gezichten en de haveloze vodden waaronder deze individuen met namen zich verstoppen. Wat is er nog meer nodig om de toegang tot een woonst als een grondrecht te beschouwen?